Carola Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen Beeld: ©RVD – Valerie Kuypers en Martijn Beekman

Tonie Broekhuijsen schreef een brief aan de minister voor Armoedebeleid:

Geachte Carola Schouten,

Ik moet eerlijk zeggen dat ik gemengde gevoelens heb bij uw benoeming tot minister voor Armoedebeleid. In het Algemeen Dagblad schreef een verontwaardigde lezer: ‘Met plaatsvervangende schaamte zag ik premier Rutte de minister voor Armoedebeleid voorstellen aan onze rijke koning. Hoe is het mogelijk dat in zo’n welvarend land als Nederland een minister voor Armoede nodig is? Er staan wachtrijen voor de voedselbanken.’

Bij die verontwaardiging kan ik me iets voorstellen. Natuurlijk, het is een unicum: voor het eerst heeft Nederland een minister voor Armoedebeleid. U bent weliswaar minister zonder portefeuille, dus zonder een ministerie met ambtenaren, maar duidelijk is dat armoedebeleid op de agenda staat van dit nieuwe Rutte-kabinet. En u laat ook ambitie zien: ‘kinderarmoede’ moet in de komende vier jaar worden gehalveerd. Dat klinkt als vooruitgang, maar de lezer van het Algemeen Dagblad heeft natuurlijk gelijk: vindt u het niet treurig dat deze aandacht voor armoede noodzakelijk is in één van de vijftien rijkste landen van de wereld in 2022? Dat u moet pleiten voor het halveren van ‘kinderarmoede’? Wat de vraag oproept: vinden we het dan een goed idee om die andere helft van de kinderen wel in armoede te laten opgroeien?

Omdat kinderen niets aan armoede kunnen doen, leggen we de schuld van armoede onuitgesproken bij hun ouders neer. Daarbij vergeten we één ding: die kinderen zijn voor hun dagelijkse verzorging afhankelijk van die ‘schuldige’ ouders. Kinderarmoede bestaat niet, armoede wel.

Fysiek overleven

Het is waar: armoede in Nederland wordt graag ontkend. Uw eigen minister-president heeft publiekelijk bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de term ‘armoede’ in Nederland. Volgens hem is de bijstand ‘pittig’, maar voldoende. Ook het Centraal Bureau van de Statistiek schrijft nog steeds in rapporten: ‘In Nederland is armoede door het sociale vangnet geen kwestie van fysiek overleven. (…) Armoede, of beter gezegd inkomensarmoede komt dan neer op het hebben van onvoldoende geld (inkomen) om een bepaald consumptieniveau te realiseren dat in Nederland als minimaal noodzakelijk wordt geacht.’

‘Een bepaald consumptieniveau’ klinkt alsof je niet elk jaar de nieuwste flatscreen kan aanschaffen, of een jaartje de wintersport moet overslaan. Geen woord over kinderen die zonder ontbijt naar school gaan, geen woord over de 220.000 werkende armen die niet kunnen rondkomen vanwege het te lage minimumloon, geen woord over het toegenomen aantal huishoudens met problematische schulden en geen woord over de groei van het aantal voedselbanken in Nederland: van één voedselbank in Rotterdam in 2002 naar 171 voedselbanken in bijna alle gemeenten van Nederland in twintig jaar tijd.

Zoals u weet, zijn er zijn veel organisaties die zich in Nederland met armoede bezighouden: het Koninklijk Huis, hogescholen en universiteiten, ambtenaren door het hele land, bij rijk, provincies en gemeenten, voedselbanken en andere particuliere initiatieven – overal zijn professionals te vinden die, gesubsidieerd of niet, een dagtaak hebben aan het bestrijden van armoede. Het resultaat van al die inspanningen is op z’n minst twijfelachtig. Armoede is namelijk in twintig jaar tijd niet verminderd. Het aantal personen dat leeft in een huishouden met een laag inkomen schommelt al die tijd grofweg rond het miljoen. 1 miljoen mensen! Waarvan een kwart miljoen kinderen.

De bijstand als recht

Hoe is het mogelijk dat die armoede blijft bestaan? Het antwoord is eenvoudig: dankzij de politiek. Armoedebestrijding was tot de invoering van de Algemene Bijstandswet in 1965 een zaak van kerken en het ‘burgerlijk armbestuur’ van gemeenten. Zo stond dat in de Armenwet van 1912: ‘De Armenwet nu heeft een aanvullend karakter en bedoelt de kerkelijke en particuliere liefdadigheid op de eerste plaats te doen gaan. De staat moet (…) als deze tekortschiet aanvullend optreden.’

Dat burgerlijk armbestuur maakte in de jaren vijftig van de vorige eeuw plaats voor de Sociale Dienst. Op 1 januari 1965 werd de Algemene Bijstandswet ingevoerd door de eerste vrouwelijke minister van Nederland, Marga Klompé (1912-1986). Voor het eerst ontfermde de Nederlandse overheid zich over burgers met een te laag inkomen. De bijstand, benadrukte zij, was geen liefdadigheid, maar een recht. Sterker nog: de uitkering mocht niet te laag zijn, want ‘een bloemetje op tafel hoort erbij.’

Dat recht is in veertig jaar tijd uitgehold. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw horen we van politici niets anders dan dat er moet worden gekort op sociale uitkeringen. Niet barmhartigheid, maar wantrouwen is de boodschap. Solidariteit heeft plaatsgemaakt voor eigen verantwoordelijkheid; fatsoenlijke bijstand is vervangen door een leger aan filantropische instellingen. Is het wenselijk dat mensen in armoede, net als 110 jaar geleden, uitsluitend kunnen overleven dankzij filantropische organisaties?

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid beantwoordde deze vraag vier jaar geleden: ‘Men kan zich (…) afvragen of in een rijk land als Nederland mensen voor hun voedsel afhankelijk moeten zijn van voedselbanken’, om te concluderen: filantropie compenseert de bezuinigingen van de overheid niet. Duidelijk. Het Sociaal Cultureel Planbureau rekende in 2018 uit dat mensen in de bijstand jaarlijks structureel €3.000,- per jaar tekort komen.

Een fooi: € 0,80 cent per uur extra

Het grootste probleem van armoede in Nederland is dat 16 miljoen mensen niet weten wat armoede is. Dat is mooi, maar armoede is geen natuurverschijnsel. Armoede wordt veroorzaakt door een gebrek aan inlevingsvermogen en beschaving. Met al onze rijkdom kiezen we voor politici die armoede in stand houden, onder werkenden en uitkeringsgerechtigden. De Rijksoverheid bepaalt in Nederland het minimumloon. Uitkeringen als de AOW, de bijstand, de Ziektewet, de WW, zijn gekoppeld aan dat minimumloon. En om armoede te bestrijden, moet dat minimumloon omhoog, ernstig omhoog! De 7,5 procent die uw kabinet voorstelt, betekent omgerekend € 0,80 cent per uur extra, zo meldde de FNV. Dat is een fooi. Daar kan je nog geen chocoladereep van kopen.

Alleen al in Amsterdam zijn 33 organisaties actief die zich inspannen om mensen in armoede te helpen. Ook werkende armen. Over Nederland verspreid zijn het er tientallen meer. Allemaal noodzakelijk, aardig, lief en goed bedoeld. Maar veel van die initiatieven zijn volstrekt overbodig als het minimumloon flink wordt verhoogd. En met het minimumloon de uitkeringen, van de AOW tot de bijstand, zodat ‘filantropie’ weer een woord wordt dat we uitsluitend tegenkomen in geschiedenisboeken.

Het zou mooi zijn als u in de voetsporen durft te treden van uw voorgangster, Marga Klompé. Maak een einde aan de schrijnende armoede in Nederland! Voor volwassenen en kinderen. Ik wens u sterkte en veel succes,

Tonie Broekhuijsen

Tonie Broekhuijsen was tientallen jaren als hoofdredacteur verbonden aan diverse media. Sinds 2015 werkt hij als onafhankelijk journalist. In een artikelenserie voor onderzoeksplatform Follow The Money beschreef hij wat armoede in Nederland betekent, en waarom armoede in Nederland niet nodig is.

advertentie Regenboog Groep

3 REACTIES

  1. Terecht! Gisteren met enige tros kennis gemaakt met een mevrouw, die diep in een schuldregeling heeft gezeten, maar het nu voor elkaar heeft om 80 gratis maaltijden te bezorgen aan mensen in Amsterdam Noord. Hulde! Maar waarom is dit nodig in een van de rijkste landen van de wereld?

  2. Door de BTW met 5%-punten te laten dalen van 21 naar 16 en van 9 naar 5% verbeter je de inkomenssituatie van hen die niets opzij kunnen leggen met 5%. Dat werkt extra nu de inflatie oploopt en daarmee de BTW-inkomsten van het Rijk toenemen.
    De inkomstenderving van de belastingdienst kan teniet worden gedaan door de vermogenswinstbelasting bij verkoop van o.a. onroerend goed te verhogen.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in